Samenwerking met werkgevers
Om statushouders aan het werk te krijgen moet je actief samenwerken met werkgevers. Werkgevers denken: wie haal ik binnen, kunnen ze de taal wel?
Want veel werkgevers willen wel, maar hebben behoefte aan ondersteuning. Bovendien is het voor statushouders ook een enorme verandering. Zij hebben lange tijd wachtend in het azielzoekerscentrum geleefd en moeten hun dagen heel anders gaan invullen. Dat kost tijd.
Het is van belang om werkgevers goed voor te bereiden en waar nodig te ondersteunen met subsidie of door middel van een proefplaatsing. Statushouders spreken weliswaar nog slecht Nederlands, maar zijn veelal zeer gemotiveerde werknemers, die hard willen werken. Werkgevers vertellen hun ervaringen en blijken zeer positief over hun ervaringen met het aannemen van statushouders.
Wat is passend werk?
Statushouders moeten zo snel mogelijk aan het werk. Wanneer is iets passend werk? Laat je de statushouder dit bepalen of bepalen wij dat voor hen?
De ene gemeente zegt ‘ga eerst werken en dan kijken we verder’, de andere gemeente investeert in meer begeleiding en stopt veel energie in het vinden van de juiste plek. Het is van belang om een goede inschatting te maken. Er is veel laaggeschoold werk, maar wie laat je afwassen in een spoelkeuken? De student die een bijbaantje zoekt of de ongeschoolde nieuwkomer?
Een bijbaantje kan een opstap zijn naar meer, maar tijdens het afwassen is er weinig verdere taalontwikkeling. Voor de laaggeschoolden bestaat de kans dat zij bij dit werk blijven hangen. Ook ontwikkelen ze dan maar weinig netwerk. Veel hoogopgeleiden willen hun oude baan weer oppakken. Hoe kun je hen hierin ondersteunen en is dit wel altijd haalbaar? Hoe kan je mensen motiveren om ook ander werk aan te pakken?
Verzet van statushouders
Motivatie om te gaan werken is er genoeg. Nieuwkomers dromen van een goede toekomst en een goede baan, maar in de praktijk blijkt dit vaak niet haalbaar.
Lager werk aannemen dan je gewend bent te doen, is voor sommige nieuwkomers lastig te accepteren. Statushouders zijn bang dat ze op dat niveau blijven hangen en niet verder zullen komen. Ze zien lager werk niet als echt werk of kijken erop neer.
Het beeld van wat kan en wat er beschikbaar is op de arbeidsmarkt is vaak beperkt. Diploma’s sluiten niet aan, statushouders zijn de taal nog onvoldoende eigen. Maar hoe kan een statushouder die twaalf jaar gestudeerd heeft voor arts laagopgeleid werk doen? Hun is begrijpelijk. Maar hoe motiveer je hen om toch aan de slag te gaan? Waar ligt de balans tussen zelf mogen kiezen en dwang om laagopgeleid werk te doen?
Wat is duurzaam participeren?
De wet zegt dat iemand naar vermogen moet participeren. We willen niet dat mensen langdurig in de uitkering blijven en dus zoeken we naar de kortste weg naar werk.
Uit het verleden weten wij dat als mensen te lang werkeloos blijven zij nooit meer aan het werk komen. Dus moeten de statushouders zo snel mogelijk werken of studeren. En als zij nog niet kunnen werken dan is een participatieplek of vrijwilligerswerk ook goed om ervaring op te doen.
Maar hoe bepaal je wat passend werk is en wanneer de statushouder meer tijd nodig heeft om de arbeidsmarkt te leren kennen, voordat hij zijn eigen ambities kan vorm geven?
Is het dan van belang dat statushouders blij zijn met wat zij doen en dat het aansluit bij hun competenties en ambities? Zijn wij bereid hierin een investering te plegen door bijvoorbeeld bijscholing mogelijk te maken?
NOA Assessment
Voordat iemand naar werk kan worden begeleid is het van belang om inzicht te krijgen in wat iemand kan. Wat voor persoonlijkheid heeft iemand? Wat zijn zijn of haar talenten?
Voorheen werd er onvoldoende gekeken naar of een nieuwkomer wel geschikt was voor bepaald werk. Te veel mensen kwamen op een plek die later niet geschikt bleek. Daarom is er nu een digitaal assessment ontwikkeld. Het NOA Assessment wordt bij voorkeur tijdens het verblijf in het AZC, afgenomen en geeft inzicht in iemands interesses, talenten en hobby’s. Maar het gaat ook over trauma’s en gezondheidsproblemen.
Het afnemen van het assessment kan in verschillende talen, maar niet iedere statushouder is gewend om vragen over zichzelf te beantwoorden. Bovendien is het assessment best kostbaar en kost het veel tijd om het te maken. Vervangt een digitaal assessment een persoonlijk gesprek en is het voor iedereen geschikt?
Het belang van werk voor het leren van de taal
Goed de Nederlandse taal leren doe je in de praktijk, door het dagelijks toe te passen.
Inburgering is geen vinkje, daarna begint het pas.
De meeste statushouders willen graag de taal leren, maar alleen het volgen van lessen op een taalschool is onvoldoende. In een werksituatie kunnen ze de taal dagelijks oefenen en contact maken met hun omgeving. Taal leren uit boeken is onvoldoende. Het gaat om het leggen van contact. Maar als iemand de taal nog niet eigen is, is het vinden van werk lastig.
Veel werkgevers verwachten van nieuwkomers dat ze de taal goed en accentloos spreken. Dat is jammer, eigenlijk wil je vooral dat iemand de vaktaal van dat bedrijf kan spreken. Daarom is het het geven van gerichte taalles die aansluit op de werksituatie belangrijk. Dit vraagt om extra begeleiding en meer maatwerk.